1.3.3 Analyse bijgestelde begroting (stand Slotwijziging) in relatie tot de realisatie per 31 augustus
In deze paragraaf wordt met behulp van visualisaties inzicht gegeven in de financiële stand van zaken in deze Zomernota. De toelichtende tekst volgt ná de visualisatie.
Prognose rekeningresultaat (begrotingssaldo)
Op basis van de huidige inzichten verwachten we per eind 2021 uit te komen op een voordelig jaarrekeningresultaat (= begrotingssaldo 2021) van € 17,7 miljoen. Dit saldo zal dan, na vaststelling van de jaarstukken 2021, gestort worden in de Saldireserve. Op basis van onze ervaring is de verwachting overigens dat bij de jaarrekening zal blijken dat dit saldo nog voordeliger uitvalt dan nu is voorzien. In het statenvoorstel bij de Zomernota 2021 hebben wij dit op pagina 4 toegelicht en dit mogelijke hogere saldo van baten en lasten geraamd op € 10 tot € 20 miljoen.
Exploitatielasten
Na vaststelling van de voorgestelde begrotingswijzingen bedraagt het begrote lastensaldo in de programma’s en het Overzicht Overhead voor 2021 € 503 miljoen. Dit betreft een lichte bijstelling ten opzichte van het begrote lastensaldo in de Zomernota. In de begroting wordt rekening gehouden met de door het Rijk gedane toezegging om de financiële tekorten in het openbaar vervoer door corona grotendeels te compenseren. Deze bijdrage is voor de provincie Utrecht ingeschat op bijna € 44 miljoen. Deze bijdrage wordt zowel aan de batenkant als aan de lastenkant opgenomen. Het door ons te ontvangen bedrag (baten) keren we namelijk uit aan de vervoerders (lasten). In de jaarrekening 2020 ging dit overigens om een bedrag van ruim € 37 miljoen.
De begrote € 503 miljoen aan exploitatielasten heeft betrekking op de negen programma’s en het Overzicht Overhead. De programma’s van Bereikbaarheid nemen gezamenlijk 53% van de lasten voor hun rekening, waarin de eerdergenoemde compensatievergoeding van het Rijk voor het openbaar vervoer is opgenomen.
In bovenstaande visualisatie is inzichtelijk gemaakt hoe de begrote lasten van € 504 mln. zijn opgebouwd in de begroting. [1] De verdeling van de begrote lasten komt procentueel nagenoeg overeen met de gepresenteerde cijfers in de jaarstukken 2020. De gerealiseerde exploitatielasten tot en met 31 augustus bedragen € 225 miljoen. Dit is 44,6% van de begroting en het nu geprognosticeerde eindsaldo van de lasten. De kapitaalslasten en personeelslasten bevinden zich eind augustus ook ongeveer op 2/3 van het begrotingstotaal van het hele jaar. De subsidies en het materiële budget zijn na 8 maanden respectievelijk voor 40% en 48% beschikt of besteed. Dit wordt op de volgende pagina nader toegelicht per programma.
De te verstrekken subsidies vormen met € 234 miljoen (46%) de hoofdmoot van de begroting, mede doordat in deze cijfers ook de incidentele concessievergoeding van €44 miljoen aan de openbaar vervoerders is opgenomen. De post ‘materiële lasten’, goed voor 1/3 van de begrootte lasten is met € 163 miljoen opgebouwd uit een grote variatie aan verschillende uitgaven, waaronder de kosten voor beheer en onderhoud van het wegennet en het openbaar vervoer, de vervoerskosten voor de regiotaxi, en de kosten die gepaard gaan met de aankoop van gronden voor o.a. het Natuurnetwerk Nederland.
In de realisatiecijfers à € 159 mln. is verhoudingsgewijs eenzelfde verdeling van kosten terug te zien. Daarbij zij opgemerkt dat de door ons door te storten beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer aan de vervoerders pas in het laatste kwartaal wordt verantwoord in de realisatie.
In deze Slotwijziging zijn bij elk programma per beleidsdoel ook de realisatiecijfers per 31 augustus 2021 getoond. In bovenstaande visualisatie is daarbij de vergelijking gemaakt met de bijgestelde begroting ná verwerking van de voorgestelde begrotingswijzigingen in deze Slotwijziging.Het gerealiseerde lastensaldo bedraagt per 31 augustus circa € 226 miljoen. Dat is 45% van het begrote lastensaldo. De compensatievergoeding van het Rijk voor het openbaar vervoer is nog niet in de realisatie verwerkt; die zal naar verwachting vanaf september in de realisatie worden verantwoord. En vervolgens door ons worden doorgestort naar de vervoerders. Indien hiermee rekening wordt gehouden, dan bedraagt de realisatie 49%. Uitgaande van een gelijkmatige lastenverdeling over alle maanden zou tweederde (67%) logischer zijn geweest. Uit bovenstaande grafiek blijkt dat bijna alle beleidsprogramma’s (programma 1 tot en met 8) hierop achterliggen. Hoewel bij het programma Bereikbaarheid OV na verwerking van de extra middelen voor compensatie COVID19 het percentage dichter bij 66% komt te liggen. Materieel valt de realisatie bij het programma Bereikbaarheid I het meeste op. Nog geen derde van het begrote bedrag is na 8 maanden uitgeput. Gezien de omvang van het programma Landelijk gebied in euro’s (€ 53 miljoen begroot) is ook daar het uitputtingspercentage van ‘slechts’ 43% na 8 maanden materieel.
Ook in de Zomernota hebben wij al aan u gemeld dat er sprake is van een lager realisatiepercentage dan we op grond van een gelijkmatige verdeling van lasten zouden verwachten. Dat de realisatiecijfers verhoudingsgewijs niet veel zijn gewijzigd ten opzichte van de Zomernota heeft vooral te maken met de nu opgenomen peildatum van de realisatie per eind augustus. In de maanden juli en augustus worden relatief gezien weinig kosten verantwoord door het zomerreces. In aanloop naar het einde van het jaar zien we jaarlijks een terugkerende trend van een toename van de verantwoording van lasten. We onderstrepen nogmaals dat we blijven werken aan het verbeteren van de realisatie- en prognosekracht van onze organisatie. Daartoe hebben het college en het Concern Managementteam (CMT) in de achterliggende weken ook intensief gesproken met de diverse teams die werkzaam zijn aan de beleidsdoelen van de programma’s. We moeten deze nieuwe en verscherpte inzichten vooral meenemen naar de Kadernota 2023.
Het college en het CMT zijn ervan overtuigd dat het verscherpte financiële inzicht, de toegenomen kwaliteit van de analyses en de gevoerde gesprekken bijdragen aan de cultuurverandering die nodig is om de toekomst scherper te begroten. Tegelijkertijd beseffen we ook dat de ingezette cultuurverandering niet van vandaag op morgen is gerealiseerd. Dit heeft dan ook onze blijvende aandacht, waar we in elk P&C-product ook bij zullen stilstaan.
Voortgang verwachte 2% onderbesteding op materiële budgetten (adaptief sturen)
Bij de vaststelling van de Begroting 2021 heeft uw Staten ingestemd met de verwerking van diverse besparingsvoorstellen. In die begroting zijn ze onderverdeeld naar voorstellen die we classificeren als ‘gericht bijsturen’ en ‘adaptief sturen’. De voorstellen die vallen onder ‘gericht bijsturen’ zijn in de begroting 2021 nader toegelicht, en telden op tot € 5,960 miljoen in het jaar 2021. Met betrekking tot ‘adaptief sturen’ is in de primaire begroting uitgegaan van een bedrag van € 4,957 miljoen met daarbij de volgende toelichting:
Naast gerichte bijsturingsmaatregelen is aanvullend gekozen voor adaptief begroten gedurende het
begrotingsjaar. Met name de gevolgen van de coronacrisis zijn nog uiterst onzeker. In de loop van 2021 zal duidelijk worden of ergens extra inzet of ondersteuning nodig is, of dat plannen en projecten later worden gerealiseerd of niet doorgaan. Daarbij speelt mee dat veel resultaten alleen bereikt kunnen worden in samenwerking met partners. Ook onze partners hebben te maken met een onzekere situatie, waardoor zij andere prioriteiten (moeten) stellen. Het voorstel is om een ‘vertragingsfactor’ van gemiddeld -2% op de begrote materiële uitgaven per programma als stelpost op te nemen. In de loop van het jaar zal duidelijk worden waar de vertraging optreedt en welke middelen daarmee gemoeid zijn. Daar staat tegenover dat extra geld kan worden aangevraagd indien blijkt dat de beschikbare middelen in de loop van een jaar te kort schieten op een bepaald thema. Dit betekent dat de vertragingsfactor van -2% een gemiddelde is over alle materiële budgetten.
De eerder door ons gedane inschatting dat niet alle geprogrammeerde activiteiten en daarvoor beschikbaar gestelde budgetten worden gerealiseerd in 2021 is terecht geweest. Na verwerking van de voorgestelde begrotingswijzigingen, en exclusief de incidentele begrotingswijziging voor de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer en de bestemmingsvoorstellen vanuit de jaarrekening 2020, zien we dat de begrote lasten € 16 miljoen lager zijn dan waar in de primaire begroting van 2021 was uitgegaan[2]. Dat komt overeen met 3,5%. Hierbij zij overigens opgemerkt dat niet alle lagere lasten resulteren in een voordelig effect op het begrotingssaldo. In veel gevallen geldt namelijk dat de niet-bestede middelen van 2021 beschikbaar moeten blijven voor de uitvoering van de beoogde activiteiten in 2022 of latere jaren. In die gevallen zijn de middelen in de daarvoor ingestelde bestemmingsreserves gestort of die middelen worden niet aan de reserve onttrokken in 2021 terwijl dat wel eerder zo was begroot. Indien de niet-bestede middelen in 2021 niet worden doorgeschoven naar latere jaren, dan is dit in de betreffende programma’s afzonderlijk toegelicht onder het kopje “Toelichting op de voortgang 2% verwachte onderbesteding op materiële budgetten”.
Exploitatiebaten
Na vaststelling van de voorgestelde begrotingswijzingen bedraagt het begrote batensaldo voor 2021 € 474 miljoen. Dit is hoger dan alle voorgaande planning- en controlproducten vanaf 2018. Een belangrijke verklaring voor de toename van het batensaldo is de door het Rijk gedane toezegging om de financiële tekorten in het openbaar vervoer door corona grotendeels te compenseren. Deze bijdrage is voor de provincie Utrecht ingeschat op bijna € 44 miljoen. Deze bijdrage wordt zowel aan de batenkant als aan de lastenkant opgenomen. Het door ons te ontvangen bedrag (baten) keren we namelijk uit aan de vervoerders (lasten). In de jaarrekening 2020 ging dit overigens om een bedrag van ruim € 37 miljoen.
De toename van de baten ten opzichte van de stand van de Zomernota wordt met name verklaard uit de hogere algemene uitkering uit het provinciefonds (ruim € 2 miljoen) en de decentralisatie uitkering no-regret (UNED) van
€ 8 miljoen.
In bovenstaande visualisatie is inzichtelijk gemaakt hoe de begrote baten van € 474 miljoen zijn opgebouwd in de begroting. De verdeling van de begrote baten komt procentueel nagenoeg overeen met de gepresenteerde cijfers in de jaarstukken 2020 (de rechtse visualisatie). De uitkering uit het provinciefonds blijft de grootste inkomstenbron voor de provincie, gevolgd door de opcenten die we heffen op de motorrijtuigenbelasting. Ook in 2021 houden we rekening met de te ontvangen beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer van het Rijk. De post ‘bijdragen van derden’ is opgebouwd uit diverse verwachte inkomsten, zoals de huurbaten van de OV-infrastructuur en van externe huurders van het provinciehuis. Ook diverse (specifieke) bijdragen van het Rijk en te ontvangen bijdragen van gemeenten worden hiertoe gerekend.
In de realisatiecijfers à € 256 miljoen (54%) is verhoudingsgewijs eenzelfde verdeling van baten terug te zien. Daarbij zij opgemerkt dat de door ons te ontvangen beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer pas in het laatste kwartaal wordt verantwoord in de realisatie.
[1] Dit is inclusief de onderdelen Stelposten, Onvoorzien en Algemene middelen die optellen tot € 1 miljoen.
[2] Berekeningswijze: Bijgestelde Begroting 2021 à € 503 miljoen minus beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer à € 44 miljoen minus de bestemmingsvoorstellen vanuit de jaarrekening 2020 die in de exploitatie zijn begroot à € 11 miljoen = € 449 miljoen. Dat bedrag vergelijken we met de primaire begroting 2021 à € 465 miljoen.